|
1
2
3
4
5
|
1) | Paulus, en Silvanus,1) en Timotheus, aan de Gemeente der Thessalonicensen,2) welke is in3) God den Vader, en den Heere Jezus Christus: genade4) zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus. |
2) | Wij danken God altijd5) over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden; |
3) | Zonder ophouden gedenkende het6) werk uws geloofs, en den arbeid der liefde, en de verdraagzaamheid der hoop op onzen Heere Jezus Christus, voor7) onzen God en Vader; |
4) | Wetende, geliefde broeders, uw verkiezing van9) God;8) |
5) | Want ons10) Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht,11) en in den12) Heiligen Geest, en in vele13) verzekerdheid; gelijk gij weet, hoedanigen wij onder u geweest zijn om uwentwil. |
6) | En15) gij zijt onze14) navolgers geworden, en des Heeren, het Woord aangenomen hebbende in vele verdrukking, met blijdschap des Heiligen16) Geestes; |
7) | Alzo dat gij voorbeelden17) geworden zijt al den gelovigen in Macedonie en Achaje. |
8) | Want van18) u is het Woord des Heeren luidbaar geworden niet alleen in Macedonie en Achaje; maar ook in alle19) plaatsen is uw20) geloof, dat gij op God hebt, uitgegaan,21) zodat wij niet van node hebben, iets22) daarvan te spreken. |
9) | Want zijzelven23) verkondigen van ons, hoedanigen24) ingang wij tot u hebben, en hoe gij tot God bekeerd zijt van de25) afgoden, om den levenden26) en waarachtigen God te dienen; |
10) | En Zijn Zoon uit de hemelen27) te verwachten, Denwelken Hij uit de doden verwekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost28) van den toekomenden toorn.29) |